De Rambonnet
Ons wachtschip
Het m.s. Rambonnet is het eerste schip dat ooit gebruikt is als moederschip van een waterscoutinggroep. De zeeverkenners gebruiken het schip als clubhuis en zijn hier dus elke zaterdag op te vinden. De Rambonnet is 23 m lang en 5,50 m breed. Groot genoeg voor een kajuit (slaapplek van de schipper), een combuis (de keuken), een ruim met 20 slaapplekken voor de leden en een achteronder met slaapplek voor de leiding.
Hoewel de Rambonnet nu een motorschip is, was dit niet altijd zo. De Rambonnet is gebouwd als zeilschip. De mast fungeert nu als hijskraan, waarmee vier lelievletten (onze zeilboten) aan dek gezet worden. Op die manier hoeven wij niet de hele vloot te slepen, wat brandstof bespaard en veiliger is. Zo gaan de Dolfijnen, de Zeeverkenners en de Wilde Vaart op weekend- en zomerkamp. Vaak naar de Brabantse Biesbosch, de Kagerplassen, het Veerse meer of naar verdere bestemming zoals Zeewolde en Friesland.
De geschiedenis
Het schip is in 1894 gebouwd als Rozendaler klipper onder de naam “De Hoop”. De lading werd zeilend, jagend, bomend of stevelend vervoerd.
Het stalen dek is van 1934, het schip was rond die tijd al bekend als “Rotterdamsch schip voor waterkampen” en het diende in 1937 als vlaggenschip op de wereldjamboree in Vogelenzang. Het voer toen onder de naam “Hoofdverkenner J.J. Rambonnet”.
In de Tweede Wereldoorlog werd het schip gevorderd voor de Jeugdstorm en werd het een keer beschoten door de Engelsen. Er zit nog steeds een kogelinslag op het boeisel. Na de oorlog werd het schip verhaald naar de Rotte en werd het zwaar verwaarloosd. Het is behouden doordat het in 1951 werd overgenomen door de Tasmania Groep.
Op woensdag 4 februari 1953 is het schip met als sleepboot de “Merwede” vanaf het hoofdkwartier aan het Zuiddiepje vertrokken en heeft het t/m maandag 10 februari allerlei vervoers- en andere diensten gedaan in het rampgebied van de watersnoodramp. Het kreeg van de koninklijke Marine een zend- en ontvangstinstallatie mee, samen met een korporaal telegrafist. Het logboek van de watersnoodramp is nog steeds in ons bezit en is hier (link naar juiste pagina) na te lezen.
Na die tijd kreeg de Rambonnet de Waalhaven als ligplaats, aan een steiger bij de Havenvakschool. In de jaren zeventig werden die ligplaatsen gesaneerd. De Rambonnet is toen naar het Brielse Meer verplaatst, de huidige ligplaats.
De vloot
De kano’s
Onze groep is in het bezit van vier Canadese kano’s. In een Canadese kano’s passen maximaal vier kinderen. De kano besturen kan knap lastig zijn, om de juiste kant op te gaan is samenwerking erg belangrijk. De Dolfijnen gebruiken deze om de haven en het Brielse meer te ontdekken. Ook worden de kano’s gebruikt voor spellen op en rond het water.
De lelievletten
Naast de kano’s maakt onze groep ook gebruik van de lelievlet. Een stalen zeilboot ontwikkelt voor waterscouting. Dankzij de constructie van de lelievlet is deze uiterst geschikt om op een leuke en veilige manier zeilvaardigheden op te doen en het water te leren kennen. De boten zijn niet alleen uitgerust om mee te zeilen, je kan er ook mee roeien, wrikken of jagen.
De vletten worden voornamelijk gebruikt door de Zeeverkenners en de Wilde Vaart. De Dolfijnen stappen af en toe ook in een vlet. De Zeeverkenners en Wilde Vaart verzorgen in de winter het onderhoud van de zeilboten.
Alle vletten zijn voorzien van een nummer en een naam. De namen van onze vletten zijn gerelateerd aan de vloot van Abel Tasman toen zij Tasmanië ontdekte. We hebben de volgende vletten in gebruik:
106 Tasman
124 Heemskerck
188 Zeehaen
199 Zeemeeuw
1166 Broeckoordt
1624 Enghel
Geschiedenis van de lelievlet
Na de 2e wereldoorlog waren er geen geschikte schepen voor de zeeverkenners. Er werd dan ook gevaren met alles wat te verkrijgen en betaalbaar was. Het grote probleem was dat deze schepen ongeschikt waren voor het doel: relatief gauw beschadigd, zeer arbeidsintensief (hout) en kostbare reparaties. Wedstrijdvaren was door de diversiteit niet goed mogelijk.
De initiatiefnemer van de bouw van de Lelievlet was schipper Stokman, leider van een Zeeverkenners groep uit Breda. Bij de beroepsschippers in Zeeland had hij een vletje gezien wat (in een iets grotere uitvoering) best geschikt leek. Deze vletjes werden door Teunis Beenhakker in Kinderdijk gebouwd.
De voorloper van de vlet is eigenlijk een zg. vleugbootje, bestemd voor de Zeeuwse vissers. Hieruit is in 1945 voor een beroepsschipper het 1e vletje gebouwd die in verband met de prijs, eenvoudig van constructie moest zijn. Ze werden iets dieper dan de vleugbootjes en van luchtkasten voorzien. Op verzoek van de RP werd in 1947 begonnen met het nummeren van de schepen. Het nummer kwam op het voorschot aan bakboord ter hoogte van het dek. De gemaakte vletjes werden nageteld en zodoende werd begonnen met nummer 104.
In 1956 kwam schipper Stokman bij de fa. Beenhakker met het verzoek om 2 proefboten te bouwen waarvan 1 voor eigen rekening. Deze boten moesten aan de volgende criteria voldoen:
– in de eerste plaats een roeiboot met ruimte voor 5 a 6 personen;
– een mogelijkheid tot wrikken;
– eenvoudig zeilen moet mogelijk zijn.
De 2 proefschepen werden gebouwd in de lengte 4.80 en 5.60 meter, met gelijke zwaardkasten en met het zelfde tuigage van 12 m². De zwaardkasten waren gelijk met een grote schuine kant. De masten (sparretjes) waren met beugeltjes aan het voorschot bevestigd. Opmerkelijk is wel de opmerking van schipper Stokman aan Beenhakker: “Als het een jeugdboot wordt, dan worden het er misschien wel 25” (in 1987 ruim 1200).
Het model van 5.60 meter liep beter dan het model van 4.80 meter zodat voor 5.60 meter werd gekozen. In eerste instantie werd er door de NPV (Nederlandse Padvinders Vereniging) afwijzend op gereageerd. In 1958 of ’59 werd er door schipper Koopman uit Dordrecht wel wat in gezien en deze kocht er een voor eigen rekening om gebruikt te worden in een NPV groep.
Door Bert Nagelkerke en Henk Bos werd in 1969 de ‘Thor Heyerdaal’ zeeverkennersgroep in Heemskerk opgericht en door het ontbreken van voldoende financiën werd besloten tot zelfbouw van de Lelievlet over te gaan. Landelijk waren er geen tekeningen beschikbaar, zodat de gegevens bij de bestaande vletten moest worden verzameld. In 1970 werd begonnen met het opmeten van ongeveer 100 vletten om de gemiddelde afmetingen vast te kunnen stellen. Aan de hand van de verkregen meetgegevens zijn er tekeningen gemaakt en werd een serie van 6 vletten gerealiseerd met de frequentie van 1 casco in de 3 weken. Vanwege de vele blijken van interesse voor de gegevens en de tekeningen, is op initiatief van schipper Jaap Everts, door de Landelijke Admiraliteit besloten de gegevens gebundeld op te nemen in het Blauwe Vademecum.